Imagini ale paginilor
PDF
ePub

de genieting der zonde te hebben;

26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte want hij zag op de vergelding des loons.

27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vreezende den toorn des Konings: want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke.

28 Door het geloof heeft hij het Páscha uitgerigt, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgebore nen hen niet raken zou.

29 Door het geloof zijn zij de Roode zee doorgegaan, als door het drooge: hetwelk de Egyptenaars ook verzoekende, zn verdronken.

30 Door het geloof zijn de muren van Jéricho gevallen, als zij tot zeven dagen toe omringd waren geweest.

31 Door het geloof is Ráchab,

| mende, opdat zij eene betere opstanding verkrijgen zouden.

36 En anderen hebben bespottingen en geeselen geproefd, en ook banden en gevangenis;

37 Zijn gesteenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood ge bragt; hebben gewandeld in schaapsvellen en ingeitenvellen: verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde:

38 (Welker de wereld niet waar dig was), hebben in woestijnen gedoold, en op bergen, en in spelonken,en in de holen deraarde.

29 En dezen allen hebbende door het geloof getuigenis ge had, hebben de belofte niet verkregen:

40 Alzoo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden vol. maakt worden.

HOOFDSTUK 12.

AAROM dan ook, alzoo w

de hoer, niet omgekomen met D4A
de ongehoorzamen, als zij de
verspieders met vrede had ont-
vangen.

32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken, zou ik verhalen van Gideon, en Bárak, en Sámson, en Jéftha, en Dávid, en Sámuel, en de Profeten;

zoo groot eene wolk der getuigen rondom ons hebben lig gende, laat ons afleggen allen last, en de zonde die ons ligtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid loopen de loopbaan die ons voorgesteld is:

2 Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Je

33 Welke door het geloof Ko-zus, Dewelke voor de vreugde, ningrijken hebben overwonnen, geregtigheid geoefend, de beloftenissen verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt;

34 De kracht des vuurs hebben uitgebluscht, de scherpte des rwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in den krijg sterk geworden zijn, hebben heirlegers der vreemden op de vlugt gebragt:

35 De vrouwen hebben hare dooden uit de opstanding we dergekregen; en anderen zijn uitgerekt geworden, de aangebodene verlossing niet aanne

die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de regterhand des troons van God.

3 Want aanmerkt Dezen die zoodanig een tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet verflaauwt en bezwijkt in uwe zielen.

4 G hebt nog tot den bloede toe niet tegengestaan, strij dende tegen de zonde;

5 En gö hebt vergeten de ver maning, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Hee

ren, en bezwijkt niet als gü van Hem bestraft wordt.

6 Want dien de Heere liefheeft, kastijdt H, en Hij geeselt eenen iegelijken zoon dien Hij aanneemt,

7 Indien gij de kastijding verdraagt, zoo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?)

8 Maar indien gij zonder kastij ding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zoo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen.

9 Voorts, wij hebben de va ders onzes vleesches wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen: zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven ?

10 Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goed dacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden.

11 En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geene zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn: doch daarna geeft zij van zich eene vreed zame vrucht der geregtigheid dengenen die door dezelve geoefend zijn.

12 Daarom rigt weder op de trage handen, en de slappe knieën:

13 En maakt regte paden voor uwe voeten, opdat hetgeen kreupel is niet verdraaid wor de, maar dat het veel meer genezen worde.

14 Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal :

15 Toeziende, dat niet iemand verachtere van de genade Gods: dat niet eenige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make, en door dezelve velen ontreinigd wor den.

16 Dat niet iemand z een hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau, die om ééne spijze het regt van zijne eerstgeboor te weggaf.

17 Want gij weet, dat hij ook daarna, de zegening willende beerven, verworpen werd: want hij vond geene plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht.

18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en don. kerheid, en duisternis, en on. weder

19 En tot het geklank der bazuin, en de stem der woor den welke die ze hoorden baden dat het woord tot hen niet meer zou gedaan wor den.

20 (Want zij konden niet dra gen hetgeen er geboden werd: Indien ook een gedierte den berg aanraakt, het zal gesteenigd, of met eenen pijl door

schoten worden.

21 En Mozes, zoo vreesselijk was het gezigt, zeide: Ik ben gansch bevreesd en bevende.)

22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Eion, en de stad des levenden Gods, tot het hemel sche Jeruzalem, en de vele dui zenden der Engelen;

23 Tot de algemeene verga dering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de he. melen opgeschreven zijn, en tot God, den Regter over allen, en de geesten der volmaakte regtvaardigen;

24 En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. 25 Ziet toe, dat gij Dien die spreekt niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen welke op aarde Goddelijke ant woorden gaf, veel meer zullen wij niet ontvlieden, zoo w

ons van Dien afkeeren die van de hemelen is:

26 Wiens stem toen de aarde bewoog; maar nu heeft Hij ver. kondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel.

27 En dit woord: Nog een maal, wijst aan de verandering der bewegelijke dingen, als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen die niet bewegelijk zijn.

28 Daarom alzoo wij een on bewegelijk Koningrijk ontvangen, laat ons de genade vast houden, door dewelke wij wel behagelijk Gode mogen dienen, met eerbied en godvruchtig. beid.

29 Want onze God is een verterend vuur.

DAT

HOOFDSTUK 13.
13.

AT de broederlijke liefde
blijve.

2 Vergeet de herbergzaam zaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend Engelen geherbergd.

3 Gedenkt der gevangenen, alsof gij mede gevangen waart; en dergenen die kwalijk gehandeld worden, als of gij ook zelven in het ligchaam kwalijk gehandeld waart,

4 Het huwelijk is eerlijk on der allen, en het bed onbe vlekt: maar hoereerders en overspelers zal God oordeelen.

5 Ue wandel zij zonder geldgierigheid en zijt vergenoegd met het tegenwoordige. Want Hij heeft gezegd. Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten.

6 Zoodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vreezen, wat mij een mensch zal doen.

7 Gedenkt uwer voorgange. ren, die u het woord Gods gesproken hebben, es volgt hun geloof na, aanschouwende de

uitkomst hunner wandeling. 8 Jezus Christus is gisteren en heden de zelfde en in der eeuwigheid.

9 Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreenide leeringen. Want het is goed, dat het hart gesterkt worde door genade, niet door spijzen, door welke geene nuttigheid bakomen hebben die daarin gewan. deld hebben.

10 W hebben een altaar van hetwelk geen magt hebben te eten, die den tabernakel dienen.

11 Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het Heiligdom door den Hoogepriester, derzelver lig chamcn werden verbrand buiten de legerplaats.

12 Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door zijn eigen bloed. het volk zou heiligen, buiten de poort geleden.

13 Zoo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, zijne smaadheid dragende.

14 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomeude,

15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen eene offerande des lofs, dat is, de vrucht der lippen die zijnen naam belijdca.

16 En vergeet de weldadig heid en de imededeelzaamheid niet: want aan zoodanige offeranden heeft God een welbehagen.

17 Zijt uwen voorgangeren ge. hoorzaam, en jt hun onder. danig: want zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde: en niet al zuchtende: want dat is niet nuttig.

18 Bidt voor ons; want wi vertrouwen, dat wij cen goed. geweten hebben, als die in alles willen eerlijk wandelen.

19 En ik bid te meer, dat gi dit doet, opdat ik te eerder

ulieden mog wedergegeven worden.

20 De God nu des vredes, die den grooten Herder der schapen door het bloed des eeuwi gen Testaments uit de dooden. heeft wedergebragt, namelijk onzen Heere Jezus Christus;

21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij zijnen wil moogt doen: werkende in u hetgeen voor Hem welbehageHjk is, door Jezus Christus, Denwelken zij de heerlijkheid

in alle eeuwigheid. Amen. 22 Doch ik bid u, broeders, verdraagt het woord dezer ver maning: want ik heb u in het kort geschreven.

23 Weet, dat de broeder Timótheüs losgelaten is, met welken (zoo hij haast komt) ik u zal zien.

24 Groet al uwe voorgangeren, en al de heiligen. U groeten die van Italië zijn.

25 De genade zij met u allen. Amen.

DE ALGEMEENE BRIEF

VAN DEN

APOSTEL JAKÓBUS.

HOOFDSTUK 1.

JAKOBUS, een dienstknecht

van God en van den Heere Jezus Christus, aan de twaalf stammen die in de verstrooijing zijn zaligheid.

2 Acht het voor groote vreug

zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt.

7 Want die mensch meene niet, dat hij iets ontvangen zal van den Heere:

8 Een dubbelhartig man in ongestadig in al zijne wegen. 9 Maar de broeder die nede

de, mijne broeders, wanneer grig is, roeme in zijne hoogheid;

in velerlei verzoekingen valt;

3 Wetende, dat de beproe ving uws geloofs lijdzaamheid werkt.

4 Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gü moogt volmaakt zijn en geheel opregt, in geen ding gebrekkelijk.

5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begeere, die een iegelk mildelik geeft, en niet verwijt; en z zal hem gegeven worden.

6 Maar dat hij ze begeere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt is eene baar der

10 En de rijke in zijne vernedering: want hij zal als eene bloem van het gras voorbijgaan.

11 Want de zon is opgegaan met de hitte, en heeft het gras dor gemaakt, en zijne bloem is afgevallen, en de schoone ge daante haars aanschijns is ver gaan: alzoo zal ook de rijke in zijne wegen verwelken.

12 Zalig is de man die verzoeking verdraagt: want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hf de kroon des levens ont vangen, welke de Heere be loofd heeft dengenen die Hem liefhebben.

13 Niemand als hij verzocht

wordt, zegge: Ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij zelf verzoekt niemand.

14 Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt.

15 Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood.

16 Dwaalt niet, mijne gelief de broeders,

17 Alle goede gave, en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geene verandering is, of schaduw van omkeering.

18 Naar zijnen wil heeft Hij ons gebaard door het woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als eerstelingen zijner schepselen.

19 Zoo dan, mijne geliefde broeders, een iegelijk mensch zij rasch om te hooren, traag om te spreken, traag tot toorn:

20 Want de toorn des mans werkt Gods geregtigheid niet.

21 Daarom afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het woord dat in geplant wordt, hetwelk uwe zielen kan zalig maken.

22 En zijt daders des woords, en niet alleen hoorders, u zelven met valache overlegging bedriegende.

23 Want zoo iemand een hoorder is des woords, en niet een dader, die is een man gelijk, welke zijn aangeboren sangezigt bemerkt in eenen spiegel;

24 Want hij heeft zich zelven bemerkt, en is weggegaan, en heeft terstond vergeten, hoedanig hij was.

25 Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze geen

vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze, zeg ik, zal gelukzalig zijn in dit zijn doen.

26 Indien iemand onder u dunkt dat hij godsdienstig is, en hij zijne tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel.

27 De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: weezen en weduwen bezoeken in hunne verdrukking en zich zelven onbesmet bewaren van de wereld.

HOOFDSTUK 2.

Mgeloof van onzen MIJN [IJNE broeders, hebt niet het geloof van onzen Heere Jezus Christus, den Heere der heerlijkheid, met aanneming des persoons.

2 Want zoo in uwe vergadering kwam een man met eenen gouden ring aan den vinger, in eene sierlijke kleeding, en er kwam ook een arm man in met eene slechte kleeding:

3 En gij zoudt aanzien denge. nen die de sierlijke kleeding draagt, en tot hein zeggen: Zit gij hier op eene eerlijke plaats, en zoudt zeggen tot den arme: Sta gij daar, of: Zit hier onder mijne voetbank:

4 Hebt gij dan niet in u zelven een onderscheid gemaakt, en zijt regters geworden van kwade overleggingen?

5 Hoort, mijne geliefde broeders: heeft God niet uitverko. ren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des Koningrijks, hetwelk Hij belooft dengenen die Hem liefhebben?

6 Maar gij hebt den armen oneer aangedaan. Overweldi gen u niet de rijken, en trekken zij u niet tot de regter. stoelen?

7 Lasteren zij niet den goeden naam die over u aangeroepen is?

« ÎnapoiContinuă »