Imagini ale paginilor
PDF
ePub

Putten en Burgemeester van Dordrecht, een' man, die wel niet met dat verheven genie begiftigd was, waardoor de Raadpensionaris zoo zeer uitmuntte, maar die gedurende vele jaren lid der Admiraliteit van de Maze geweest was, en in die betrekking groote bekwaamheden en onvermoeiden ijver had aan den dag gelegd; die bij den veldtogt tegen den Bisschop van Munster, als gevolmagtigde, vele blijken van moed en geschiktheid had betoond; wiens kloeke inborst tot waarborg strekte, dat hij de noodige rustigheid bezat, om de leiding van eenen gevaarlijken togt op zich te nemen; die aan den Raadpensionaris niet slechts door de banden des bloeds, maar ook door hartelijke toegenegenheid verbonden was; die volkomen met diens staatkundige gevoelens instemde, hoogen eerbied voor de uitstekende talenten zijns broeders voedde, en aan dezen eene soort van kinderlijke gehoorzaamheid toedroeg; en die, eindelijk, door de vriendschap, welke hij aan DE RUYTER toedroeg, en door de bewondering, welke de voortreffelijke hoedanigheden van dien uitstekenden zeevoogd bij hem verwekten, in alle opzigten bekwaam mogt gerekend worden, om gemeenschappelijk met dien ervaren en kloeken opperbevelhebber de aan hem toevertrouwde onderneming naar wensch te volbrengen.

Ten einde dit oogmerk te bereiken, werd, ten gevolge van het door de vergadering van Hunne Hoog Mogenden genomen besluit, om eenige cordate en standvastige mannen van kennis en beleid, tot twee of drie in getal, uit de Hooge Regering, naar het voorbeeld der beide vorige jaren, als gevolmagtigden met 's Lands vloot in zee te zenden, 2 CORNELIS DE WITT, op den 20 Mei door de Staten van Holland van wege hunne provincie tot een dier afgevaardigden be

1 Dit laatste merkt men duidelijk uit hunne onderlinge briefwisseling. De Raadpensionaris geeft hem daarin meermalen raadgevingen, meer in den toon eens vaders dan van eenen broeder, en de Ruwaard volgde deze gewillig zonder tegenspraak op. Dat DE RUYTER tegen zijne benoeming zou zijn ingenomen geweest, zoo als sommigen beweerden, is onjuist. Het tegendeel blijkt uit eenen brief van dien Admiraal. 2 Res. van H. H. Mog., 12 Mei 1667.

noemd, en weinige dagen vóór het uitloopen der zeemagt door de algemeene Staten als zoodanig bevestigd, met last, zich in allerijl naar de vloot te begeven. Zeeland 2 en Vriesland stelden de twee andere gevolmagtigden niet aan, en het blijkt ook niet, dat van wege Hunne Hoog Mogenden die provincien aangezocht zijn geworden, om aan hunne benoeming gevolg te geven.

Het verlangen van den Raadpensionaris JOHAN DE WITT, om zijnen broeder eenig en alleen als gevolmagtigde op 's Lands vloot gesteld te zien, werd aldus volkomen vervuld. Hierbij kwam, dat, daar deze met een zeer uitgestrekt gezag, hetwelk aan geene bepaalde voorschriften was onderworpen, bekleed was, de Raadpensionaris zich in staat zag om, van den eenen kant, door den grooten invloed, dien hij op de staatsaangelegenheden in het algemeen, op die van de zee in het bijzonder, en meer regtstreeks op zijnen broeder had, zijn grootsch ontwerp geheel naar zijne inzigten te doen verwezenlijken, en om, waarvan het welgelukken geheel afhing, van de andere zijde, den aanslag zoo geheim te houden, dat, niettegenstaande de loopende geruchten, het ware oogmerk voor ieder, zelfs voor eenen D'ESTRADES, verborgen

bleef, 3

Spoedig na

zijne benoeming, verliet CORNELIS DE WITT en begaf zich naar 's Lands vloot in Texel,

's Gravenhage, waarmede hij op den 6 Junij in zee stak. Deze omtrent eene mijl van wal zijnde, werd door de afgevaardigden en ge

1 Res. van H. H. Mog., 27 Mei 1667.

De Staten van Zeeland hadden zich vroeger tegen het afvaardigen van zoodanige gevolmagtigden verklaard, en deden dit nu op nieuw, voornamelijk, omdat zij zeer

tegen C. DE WITT waren ingenomen.

In een zijner brieven geeft DE WITT te kennen, dat dit voor hem de moeijelijkste zaak was. Uit de brieven van D'ESTRADES, zie, onder anderen, dien van den 9 Junij 1667, blijkt het, dat die slimme staatsman wel vermoedde, dat men voornemens was, eenigen aanslag doen, doch dat het hem te eenenmale onbekend bleef, waarhenen het gemunt was. Overigens was het uitloopen der Nederlandsche vloot zeer onaangenaam aan D'ESTRADES, en zocht hij, onder voorwendsel, dat zulks het sluiten van den vrede vertragen of misschien wel verhinderen, DE WITT daarvan af te brengen; doch te

[ocr errors]

vergeefs.

volmagtigden van Hunne Hoog Mogenden, aan wie het toezigt over de uitrusting en het gebruik maken van de vloot was opgedragen, en die uit den Raadpensionaris DE WITT en eenige weinige zijner meest vertrouwde vrienden bestonden, alvorens het boord van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER te verlaten, aan dien opperbevelhebber en aan CORNELIS DE WITT, een uitvoerige lastbrief ter hand gesteld, 1 in welken het doel van den togt kenbaar gemaakt en duidelijk omschreven werd. Daarbij werd, onder anderen, bevolen dat, zoodra zich bij de vloot zouden gevoegd hebben de uit Zeeland en andere verwacht wordende oorlogsschepen, gelijk mede het krijgsvolk, hetwelk op de hoogte van de Maze met verschillende behoeften zou worden aangebragt, "genoemde vloot zonder verwijl naar de Engelsche kust zou oversteken, onder Godes toelating, de rivier van Londen inzeilen, en de rivier van Chatham of Rochester met gewapend klein vaartuig, branders en zoo veel oorlogsschepen, als doenlijk zou zijn, oploopen, om aldaar, onder Godes genade en zegen, te vermeesteren of te vernielen zoodanige Engelsche schepen, als voor of omtrent Chatham en elders op de rivier van Rochester zouden worden aangetroffen, mitsgaders ook te verbranden of op andere wijs onbruikbaar te maken de koninklijke magazijnen, voorraad of krijgsbehoeften, welke daar ter plaatse zouden worden gevonden. Dat verder het krijgsvolk, de scheepssoldaten of mariniers met een aantal matrozen aan wal zouden worden gezet, zoo om te bemagtigen de forten en blokhuizen, welke de uitvoering van het ontwerp zouden kunnen verhinderen of bemoeijelijken, als om de onderneming

1 Alvorens waren de overige Admiralen geseind, om aan boord van den opperbevelhebber te komen, waar hun een gedeelte van den bedoelden lastbrief of instructie werd voorgelezen, doch met uitlating van de voornaamste punten, "om redenenen, alzoo 't op den eedt verboden was, daervan te vermaenen; hebbende daervan oock geen copie gekregen." Journael, gehouden op 's Lands schip d' Eendracht door AERT JANSZ VAN NES, Luitenant-Admiraal van Hollandt ende Westvrieslandt, sorterende onder 't Collegie ter Admiraliteit tot Rotterdam, van den 8 Mei tot den 25 October 1667; een hoogstbelangrijk stuk, in het Rijks Archief berustende, hetwelk veel licht over de zeezaken van dit jaar verspreidt.

zelve met meerder nadruk en kracht te helpen ten uitvoer leggen; wordende nogtans aan den gevolmagtigde in de vloot overgelaten om, na den Luitenant-Admiraal DE RUYTER en de overige hoofden der zeemagt gehoord te hebben, omtrent de zaak zelve in het algemeen, en aangaande de bijzonderheden, bepaaldelijk ten opzigte van de orde en wijs der uitvoering, alles te doen en te werk te stellen, wat hij ten meesten dienste van den lande bevinden zou te behooren." 1

Van dezen lastbrief voorzien, liep DE RUYTER met de vloot langs de Hollandsche kust tot voor de rivier de Maze, waar het verwachte krijgsvolk, eene menigte oorlogsbehoeften, pallissaden, schoppen en andere voor eene landing benoodigde werktuigen, door de ijverige pogingen van den Raadpensionaris DE WITT, die over dag en nacht zich van Texel te lande naar Hellevoetsluis had begeven, aan boord gebragt werden. Vervolgens zakte de vloot naar Schooneveld af, in de hoop, dat de Zeeuwsche schepen onder den LuitenantAdmiraal BANCKERS zich te dier plaatse bij haar zouden voegen. Dan, niettegenstaande 's Lands zeemagt zich door storm en tegenwind genoodzaakt zag, ettelijke dagen aldaar te verblijven, kwamen de Zeeuwen niet opdagen.

Aan twee oorzaken was het wegblijven van deze schepen voornamelijk toe te schrijven. De Admiraliteit van Zeeland had zich tot dus verre getrouw van hare verpligtingen gekweten, en naauwgezet haar aandeel aan de zware uitrustingen van deze jaren geleverd. Doch de meer en meer toenemende traagheid der landprovincien in het opbrengen

1 Instructie voor de gevolmagtigden op 's Lands vloot, voorkomende in de Resolutien ende Verbael van het gebesoigneerde van den Heere CORNELIS DE WITT, Gedeputeerde en Gevolmachtichde in 's Lands vloot, van 27 Mey tot 12 Sep. 1667, berustende in het oorspronkelijke op het Rijks Archief, en gedeeltelijk in den jare 1668 in druk uitgegeven in één deel, in 40. Vergelijk ook Leven van DE RUYTER, bl. 564. Deze Instructie werd eerst den 28 Junij, en dus na het volbrengen van den togt, aan de vergadering der Staten-Generaal medegedeeld, welke, hetgeen zij wel niet anders kon, toen verklaarde, “zich alles wel te laten gevallen en de heeren Gedeputeerden en Gevolmagtigden tot de expeditie van de vloot, voor de genomene moeite te bedanken!" Res. van H. H. Mog. van dien dag.

van de voor het zeewezen verschuldigde gelden had thans dermate de schatkist van dat collegie uitgeput, dat het buiten de mogelijkheid geweest was, al zijne schepen behoorlijk te wapenen en uit te rusten, en er slechts een klein gedeelte in staat was zee te kiezen. Hierbij kwam een volslagen gebrek aan de noodige manschappen, waartoe in het bijzonder aanleiding gaf een besluit, in het laatst des vorigen jaars door de Algemeene Staten genomen, waarbij de vaart, welke tot dus verre verboden was geweest, onder voorwaarde van zeker getal manschappen voor de oorlogsschepen te leveren, voor den koophandel was opengesteld geworden. Dien ten gevolge misten de Zeeuwsche schepen zulk een aanzienlijk getal matrozen, dat zij in die gesteldheid onmogelijk zich onder 's Lands vlag konden begeven. Om hierin te voorzien, had men zich tijdig tot Hunne Hoog Mogenden gewend, met het dringend en herhaald verzoek, dat, gelijk gemeenlijk in zoodanige gevallen geschiedde, aan de noodige soldaten bevel zou worden gegeven, zich op de bedoelde bodems in te schepen. Na lang dralens werd eindelijk hieraan gehoor gegeven en het bevel uitgevaardigd, dat het krijgsvolk uit de naast gelegen frontieren, dat is, uit Zeeland zelve, Staats-Vlaanderen en andere in de nabijheid liggende steden en plaatsen daartoe zou genomen worden. Dan dit achtten de Gecommitteerde raden van Zeeland, bij den steeds toenemenden voortgang der Fransche wapenen in de Spaansche Nederlanden, voor hun gewest te gevaarlijk, weigerden daaraan gevolg te geven en leverden hiertegen verschillende vertoogen in. Maar de Algemeene staten volhardden in het eenmaal genomen besluit, en door dezen ellendigen twist werd de aanzienlijke Zeeuwsche scheepsmagt verhinderd zich te dezen tijde bij 's Lands zeemagt te voegen, en werden de moedige Zeeuwsche opperhoofden en scheepsbevelhebbers verstoken van de eere, om aan de roemrijke bedrijven, kort hierna ор de rivier van Rochester door 's Lands vloot verrigt, deel te nemen.

1 Not. der Adm. van Zeeland en Resol. van H. H, Mog., van 27 Mei, 3 en 5 Junij 1667.

« ÎnapoiContinuă »