Imagini ale paginilor
PDF
ePub

8 En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uwe olie, want onze lampen gaan uit. 9 Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkoopers, en koopt voor u zelven. 10 Als zij nu henengingen om te koopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten.

11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heere, Heere, doe ons open!

12 En hij antwoordende zeide: Voorwaar zegge ik u, ik kenne u niet.

13 Zoo waakt dan, want gij weet den dag niet, noch de ure, in welke de Zoon des menschen komen zal. 14 Want het is gelijk een mensch, die buiten 's lands reizende zijne dienstknechten riep, en gaf hun zijne goederen over.

8 And the foolish said unto the wise, Give us of your oil: for our lamps are gone out.

9 But the wise answered, saying, Not so; lest there be not enough for us and you but go ye rather to them that sell, and buy for yourselves.

10 And while they went to buy, the bridegroom came; and they that were ready, went in with him to the marriage: and the door was shut.

11 Afterward came also the other virgins, saying, Lord, Lord, open to

us.

12 But he answered and said, Verily I say unto you, I know you not,

13 Watch therefore, for ye know neither the day nor the hour wherein the Son of man cometh. 14 ¶ For the kingdom of heaven is as a man travelling into a far country, who called his own servants, and delivered unto them his goods.

15 En den eenen gaf hij vijf ta- 15 And unto one he gave five lenten, en den anderen twee, en talents, to another two, and to den derden één, een' iegelijk naar another one; to every man aczijn vermogen, en verreisde ter-cording to his several ability; and stond. straightway took his journey.

16 Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging henen en handelde daarmede, en won andere vijf talenten.

17 Desgelijks ook die de twee ontvangen had, die won ook andere

twee.

18 Maar die het ééne ontvangen had, ging henen en groef in de aarde, en verbergde het geld zijns heeren.

19 En na eenen langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, en hield rekening met hen.

20 En die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bragt tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heere! vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik boven dezelve ge

wonnen.

16 Then he that had received the five talents, went and traded with the same, and made them other five talents.

17 And likewise he that had received two, he also gained other

two.

18 But he that had received one, went and digged in the earth, and hid his lord's money.

19 After a long time the lord of those servants cometh, and reckoneth with them.

20 And so he that had received five talents, came and brought other five talents, saying, Lord, thou delivered st unto me five talents: behold, I have gained besides them five talents more.

21 En zijn heer zeide tot hem : Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren.

22 En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem en zeide: Heere! uwe twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen.

23 Zijn heer zeide tot hem : Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren.

24 Maar die het ééne talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heere! ik kende u, dat gij een hard mensch zijt, maaijende waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende van daar, waar gij niet ge. strooid hebt;

25 En bevreesd zijne, ben ik henengegaan, en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt

het uwe.

26 Maar zijn heer antwoordende zeide tot hem: Gij booze en luije dienstknecht! gij wist, dat ik maaije waar ik niet gezaaid heb, en van daar vergadere waar ik niet gestrooid heb.

21 His lord said unto him, Well done, thou good and faithful servant; thou hast been faithful over a few things, I will make thee ruler over many things: enter thou into the joy of thy lord.

22 He also that had received two talents came, and said, Lord, thou deliveredst unto me two talents: behold, I have gained two other talents besides them.

23 His lord said unto him, Well done, good and faithful servant; thou hast been faithful over a few things, I will make thee ruler over many things: enter thou into the joy of thy lord.

27 Zoo moest gij dan mijn geld bij de wisselaren gedaan hebben, en ik komende, zoude het mijne wedergenomen hebben met woe-I

ker.

28 Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengenen, die de tien talenten heeft.

29 Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengenen die niet heeft, van dien zal genomen worden ook dat hij heeft.

24 Then he which had received the one talent came, and said, Lord, I knew thee that thou art an hard man, reaping where thou hast not sown, and gathering where thou hast not strewed:

25 And I was afraid, and went and hid thy talent in the earth: lo, there thou hast that is thine.

26 His lord answered and said unto him, Thou wicked and slothful servant, thou knewest that I reap where I sowed not, and gather where I have not strewed:

27 Thou oughtest therefore to have put my money to the exchangers, and then at my coming should have received mine own with usury:

28 Take therefore the talent from him, and give it unto him which hath ten talents.

29 For unto every one that hath shall be given, and he shall have abundance: but from him that hath not, shall be taken away even that which he hath.

30 En werpt den onnutten dienst- 30 And cast ye the unprofitable knecht uit, in de buitenste duister- servant into outer darkness: there nis: daar zal weening zijn en kner-shall be weeping and gnashing of sing der tanden.

teeth.

31 En wanneer de Zoon des menschen komen zal in zijne heerlijkheid, en alle de heilige engelen met hem, dan zal hij zitten op den troon zijner heerlijkheid.

32 En voor hem zullen alle de volkeren vergaderd worden, en hij zal ze van malkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt.

33 En hij zal de schapen aan zijne regterhand zetten, maar de bokken aan zijne linkerhand.

34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot zijne regterhand zijn: Komt, gij gezegenden mijns Vaders! beerft dat koningrijk, 't welk u bereid is van de grondlegging der wereld.

35 Want ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij te eten gegeven; ik ben dorstig geweest, en gij hebt mij te drinken gegeven; ik was een vreemdeling, en gij hebt mij geherbergd;

36 Ik was naakt, en gij hebt mij gekleed; ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht; ik was in de gevangenis, en gij zijt tot mij gekomen.

37 Dan zullen de regtvaardigen hem antwoorden, zeggende: Heere! wanneer hebben wij u hongerig gezien, en gespijzigd? of dorstig, en te drinken gegeven?

38 En wanneer hebben wij u een' vreemdeling gezien, en geherbergd of naakt, en gekleed? 39 En wanneer hebben wij u krank gezien, of in de gevangenis, en zijn tot u gekomen?

40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zegge ik u, voor zoo veel gij dit één' van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat mij gedaan.

41 Dan zal hij zeggen ook tot degenen, die ter linkerhand zijn: Gaat weg van mij, gij vervloekten! in het eeuwige vuur, 't welk den duivel en zijnen engelen bereid is. 42 Want ik ben hongerig ge

31 ¶ When the Son of man shall come in his glory, and all the holy angels with him, then shall he sit upon the throne of his glory:

32 And before him shall be gathered all nations: and he shall separate them one from another, as a shepherd divideth his sheep from the goats:

33 And he shall set the sheep on his right hand, but the goats on the left.

34 Then shall the King say unto them on his right hand, Come, ye blessed of my Father, inherit the kingdom prepared for you from the foundation of the world :

35 For I was an hungered, and ye gave me meat: I was thirsty, and ye gave me drink: I was a stranger, and ye took me in:

36 Naked, and ye clothed me: I was sick, and ye visited me: I was in prison, and ye came unto me.

37 Then shall the righteous answer him, saying, Lord, when saw we thee an hungered, and fed thee? or thirsty, and gave thee drink?

38 When saw we thee a stranger, and took thee in? or naked, and clothed thee?

39 Or when saw we thee sick, or in prison, and came unto thee?

40 And the King shall answer and say unto them, Verily I say unto you, Inasmuch as ye have done it unto one of the least of these my brethren, ye have done

it unto me.

41 Then shall he say also unto them on the left hand, Depart from me, ye cursed, into everlasting fire, prepared for the devil and his angels:

42 For I was an hungered, and ye

weest, en gij hebt mij niet te eten gegeven; ik ben dorstig geweest, en gij hebt mij niet te drinken gegeven;

43 Ik was een vreemdeling, en gij hebt mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis, en gij hebt mij niet bezocht. 44 Dan zullen ook dezen hem antwoorden, zeggende Heere! wanneer hebben wij u hongerig gezien, of dorstig, of een' vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis; en hebben u niet gediend?

45 Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zegge ik u, voor zoo veel gij dit één' van deze minsten niet gedaan hebt, zoo hebt gij het mij ook niet gedaan.

46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijne; maar de regtvaardigen in het eeuwige leven.

HOOFDSTUK XXVI.

En het is geschied, als Jezus alle

deze woorden geëindigd had, dat hij tot zijne discipelen zeide: 2 Gij weet, dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden.

3 Toen vergaderden de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de ouderlingen des volks, in de zale des hoogepriesters, die genaamd was Kajafas,

4 En beraadslaagden te zamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en dooden zouden."

5 Doch zij zeiden: Niet op het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk.

6 Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon, den melaatsche,

7 Kwam tot hem eene vrouw, hebbende eene albasten flessche met zeer kostelijke zalve, en goot ze uit op zijn hoofd, daar hij aan tafel zat.

gave me no meat: I was thirsty, and ye gave me no drink ·

43 I was a stranger, and ye took me not in: naked, and ye clothed me not: sick, and in prison, and ye visited me not.

44 Then shall they also answer him, saying, Lord, when saw we thee an hungered, or athirst, or a stranger, or naked, or sick, or in prison, and did not minister unto thee?

45 Then shall he answer them, saying, Verily I say unto you, Inasmuch as ye did it not to one of the least of these, ye did it not to

me.

46 And these shall go away into everlasting punishment: but the righteous into life eternal.

CHAPTER XXVI.

AND it came

to pass, when Jesus had finished all these sayings, he said unto his disciples, 2 Ye know that after two days is the feast of the passover, and the Son of man is betrayed to be crucified.

3 Then assembled together the chief priests, and the scribes, and the elders of the people, unto the palace of the high priest, who was called Caiaphas,

4 And consulted that they might take Jesus by subtilty, and kill him.

5 But they said, Not on the feast-day, lest there be an uproar among the people.

6 T Now when Jesus was in Bethany, in the house of Simon the leper,

7 There came unto him a woman having an alabaster-box of very precious ointment, and poured it on his head as he sat at

meat.

8 En zijne discipelen, dat ziende, namen 't zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies?

9 Want deze zalve had kunnen duur verkocht, en de penningen den armen gegeven worden.

10 Maar Jezus, zulks verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouwe moeite aan? want zij heeft een goed werk aan mij gewrocht.

11 Want de armen hebt gij altijd met u, maar mij hebt gij niet altijd.

12 Want als zij deze zalve op mijn ligchaam gegoten heeft, zoo heeft zij het gedaan tot eene voorbereiding van mijne begrafenis.

13 Voorwaar zegge ik u, al waar dit evangelie gepredikt zal worden in de geheele wereld, daar zal ook tot hare gedachtenis gesproken worden van 't gene zij gedaan heeft. 14 Toen ging één van de twaalve, genaamd Judas Iskariot, tot de overpriesters,

15 En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren penningen.

16 En van toen af zocht hij gelegenheid, dat hij hem overleveren mogte.

17 En op den eersten dag der ongezuurde brooden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot hem: Waar wilt gij, dat wij u bereiden het pascha te eten?

18 En hij zeide: Gaat henen in de stad tot zulk eenen, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, ik zal bij u het pascha houden met mijne discipelen.

19 En de discipelen deden gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het pascha.

20 En als het avond geworden was, zat hij aan met de twaalve. 21 En toen zij aten, zeide hij: Voorwaar ik zegge u, dat één van u mij zal verraden.

8 But when his disciples saw it, they had indignation, saying, To what purpose is this waste?

9 For this ointment might have been sold for much, and given to the poor.

10 When Jesus understood it, he said unto them, Why trouble ye the woman? for she hath wrought a good work upon me.

11 For ye have the poor always with you; but me ye have not always.

12 For in that she hath poured this ointment on my body, she did it for my burial.

13 Verily I say unto you, Wheresoever this gospel shall be preached in the whole world, there shall also this, that this woman hath done, be told for a memorial of her. 14 T Then one of the twelve, called Judas Iscariot, went unto the chief priests,

15 And said unto them. What will ye give me, and I will deliver him unto you? And they covenanted with him for thirty pieces of silver.

16 And from that time he sought opportunity to betray him.

17 Now the first day of the feast of unleavened bread, the disciples came to Jesus, saying unto him, Where wilt thou that we prepare for thee to eat the passover?

18 And he said, Go into the city to such a man, and say unto him, The Master saith, My time is at hand; I will keep the passover at thy house with my disciples.

19 And the disciples did as Jesus had appointed them; and they made ready the passover.

was

20 Now when the even come, he sat down with the twelve. 21 And as they did eat, he said, Verily I say unto you, that one of you shall betray me.

« ÎnapoiContinuă »